Met de bus. Dat overkomt je niet vaak meer als expert in de tropen. Meestal staat er wel een chauffeur met zo’n dikke fourwheeldrive met airco voor je klaar. Maar omdat ik als enige nu al vertrek uit de workshop was het een beetje te gek om zo’n auto zes uur heen en de volgende

 

 

Met de bus. Dat overkomt je niet vaak meer als expert in de tropen. Meestal staat er wel een chauffeur met zo’n dikke fourwheeldrive met airco voor je klaar. Maar omdat ik als enige nu al vertrek uit de workshop was het een beetje te gek om zo’n auto zes uur heen en de volgende dag zes uur terug te laten rijden terwijl de airco bus € 8,40 kost. Vroeger, als student, nam je het openbaar vervoer, en dan proefde je echt wat van het gewone leven. Daarna had je zelf een auto of werd je gereden, en nam je alles toch van een grotere afstand waar.

 

Na een workshop over de FAN benadering (de netwerkaanpak die ik –mede- heb ontwikkeld) voor zo’n 45 deelnemers uit vijf West Afrikaanse landen zit het voor mij weer op. Hoewel de andere Nederlanders die ik begeleid heb het werk hebben gedaan werd ik uitbundig bedankt, toegezongen en gezegend in dit Christelijke gezelschap. Als er nu nog iets mis gaat zal het daar niet aan liggen.

 

Om half zeven in de morgen is het al een drukte van belang. Onze chauffeur met de fourwheeldrive heeft gister al een kaartje gekocht en dat is geen overbodige luxe zoals zal blijken. Tussen de reizigers en de verkoopsters die nog van alle proberen te slijten helpt hij mijn koffer onder in het ruim te zetten. Er wordt een stuk behangerstape op geplakt met mijn voornaam erop. Blij met mijn harde koffer, want erg zachtzinnig gaat het allemaal niet.

 

Vlug naar binnen voor een redelijk plekje, denk ik, maar mijn chauffeur kijkt me wat vreemd aan. “Ja dat kan”, zegt hij terwijl we afscheid nemen, maar je ziet hem denken: “Waarom wil hij dat? Het duurt nog twintig minuten en het is in de ochtend­koelte buiten een stuk aangenamer”.

 

Dat begrijp ik pas al ik in de bus ben. Op alle stoelen zijn namen geplakt met dezelfde crêpetape. Er is geen stoel over. Mijn naam vind ik op de allerachterste stoel in het hoekje van de achterbank. Ruim is anders, maar mijn rugzak past onder mijn benen voor mijn stoel. Het gaat. Ik heb geluk. Naast mij arriveert een aantrekkelijke jongedame. Ze is niet alleen bescheiden in afmetingen. Zelfs als ze mobiel belt, wat iedereen hier voortdurend doet, is ze nauwelijks te horen. Erg spraakzaam is ze ook niet.

 

Voor me komt een jonge vrouw met een baby op haar rug. In zo’n volle bus is dat een stuk handiger dan een kinderwagen. Het weinige haar van het meisje is in keurige plukjes met kleurige elastiekjes opgebonden. Nergens maken vrouwen zoveel werk van hun haartooi als in Afrika, en je ziet steeds de meest fantastische creaties voorbij schuiven, waarin vaak lange slierten nep-haar zijn verwerkt. Het begint dus al vroeg. De peuter kijkt me met grote angstogen aan. Zo’n witte man tussen de zwarten vindt ze niet normaal.

 

Dat bellen is hier een fenomeen dat het leven drastisch heeft veranderd. De mensen hebben hier doorgaans twee mobieltjes. De netwerken sluiten niet goed op elkaar aan, waardoor het goedkoper is om twee mobieltjes te gebruiken dan één. Leve de concurrentie.

 

We rijden. Als de schemer wat wegtrekt zie ik enorme massa’s vleugels boven de stad wieken. Het zijn vleermuizen, zo groot als kraaien. Het doet aan als een griezelfilm. Ze zullen spoedig hun boom weer opzoeken, maar lekker slapen zullen ze niet. In zo’n boom is het de hele dag herrie. Dit is de prijs die zo’n stad betaalt voor de rommel die nooit wordt opgeruimd. De vuilnisbak is overal: waar je ook kijkt ligt afval, vooral veel plastic, maar ook troep die insecten aantrekt. En dus ook vleermuizen.

 

De koelte van de airco is weldadig. Het grootste stuk weg, zo’n 250 km van Parakou naar Bohicon, is uitstekend. Toen ik 30 jaar geleden in dit land woonde was dit een gevaarlijke onverharde “wasbord” weg waar je bijna een dag over deed. Dat is dan toch verbeterd. Verder valt het me tegen. Ik had als jonge ontwikkelingswerker toch echt gehoopt dat er na één generatie wat minder armoe zou zijn, maar veel van wat ik in de dorpen en de stadswijken gezien heb is nog hetzelfde als toen. Behalve dan dat ze nu kunnen bellen.

 

De bus rijdt hard. Verkeersregels in de tropen zijn eenvoudig: de sterkste en brutaalste gaat voor. In de pikorde staat de snelbus bovenaan. Iedereen moet ervoor opzij. Behalve de vele zware vrachtwagens waarvoor de bus regelmatig moet afremmen.

 

Nu gaat de airco uit. Meteen wordt het benauwd heet achterin de bus. Ah, de bus spaart zeker energie om snel de vrachtwagen voorbij te komen. Ja, daar floept hij weer aan. De periodes zonder airco worden echter steeds langer. We moeten dan ook vaak afremmen. Zoals ook voor de trage oude wrakken die decennia lang blijven rijden. De Peugeot 404 baché, de pick-up met linnen kap over de achterbak die vroeger het vervoermiddel ‘en brousse’ (in de rimboe) was, rijdt nog steeds in grote aantallen rond. Er is toch heel wat inventiviteit voor nodig om dat spul rijdend te houden.

 

Je zou hier prima een bergingsbedrijf – autosloperij – en onderdelenverkoop bedrijf kunnen beginnen. Overal zie je wrakken langs de kant van de weg. Sommigen duidelijk nog vers, andere al heel oud en overwoekerd. Ik heb gezien dat ze hier zelfs oud ijzer en aluminium uit autowrakken vrij eenvoudig kunnen omsmelten om er weer nuttige dingen van te maken zoals potten, pannen, auto-onderdelen en branders voor gastoestellen. Maar kapitaal om iets op te starten en ook ondernemingslust en originaliteit zijn hier erg schaars. Het blijft bij sleutelen in de marge.

 

Het is jammer dat de achterste ruiten van de bus beplakt zijn met gekleurd folie. Nu kan ik geen foto’s maken, zoals van een auto die we voorbij rijden met maar liefst acht levende varkens op het dak gebonden. Keurig om-en-om op hun rug gekneveld liggen ze daar in de brandende zon. Iets waar die grote roze varkens helemaal niet tegen kunnen. De Partij voor de Dieren zou in dit land de handen meer dan vol hebben. De kippen hebben het niet veel beter. Die zie je vaak –ook levend- aan trosjes over het stuur van motorfietsjes hangen.

 

Nog iets dat veranderd is: eindeloos veel motorfietsjes. Naarmate we de grote stad, Cotonou, naderen worden het er steeds meer. In de stad komen ze met z’n tienen naast elkaar op je af als je over wilt steken. Geen wonder: voor € 500 heb je al zo’n ding, 100cc van Chinese makelij. Rijbewijs en nummerbord niet nodig, en kopen kan op krediet. Voeg daar aan toe de benzine van 42 cent per liter, en je begrijpt dat iedereen met een baantje zo’n ding wil. Hoewel dit natuurlijk een hoop vuile lucht veroorzaakt is het wel een geluk dat die nieuwere machientjes viertakt zijn. Die oude tweetakt Mobiletjes die je hier vroeger veel zag waren nog veel smeriger.

 

De benzine is zo goedkoop dankzij massale smokkel uit buurland Nigeria. Overal zie je langs de kant van de weg kleine standjes. Glazen flessen waar vroeger de lokale wijn in zat zijn nu gevuld met benzine. Eén literflessen, maar ook grote bolle flessen van 20 liter. Soms zetten ze er ’s avonds een TL-buis achter, dat licht mooi groen op. Levensgevaarlijk natuurlijk. Maar wie wil er niet profiteren van benzine voor minder dan de helft van de prijs aan de pomp? Daar stoppen nu alleen nog de diesels en de fourwheeldrives van de projecten die zich geen illegale inkopen kunnen veroorloven.

 

Na een uur rijden stop de bus ergens in het niets. Het blijkt een korte “pause-pipi”(plaspauze) te zijn. Een paar vrouwen hurken in een greppeltje langs de weg. Vrouwen met de lange panjes die hier gewoon zijn hebben het iets gemakkelijker dan die dame met een strakke spijkerbroek, maar het is toch altijd meer gedoe dan voor mannen.

 

Daarna stoppen we voorlopig niet meer. Na zo’n uur of twee begin ik toch een behoorlijk blikken achterwerk te krijgen. Ik moet proberen te verzitten, of mijn voeten bewegen. Maar daar is nauwelijks ruimte voor. Maar voorlopig dendert de bus door. Ik snoep wat velletjes gedroogde mango. Erg lekker, maar mijn buurvrouw bedankt beleeft. Te zoet, vindt ze.

 

De airco heeft problemen. Steeds meer raampjes gaan open als we weer eens stapvoets achter een vrachtwagen zitten en de hitte ondragelijk wordt. Ze gaan niet meer dicht als we weer op snelheid zijn. Ik word langzamerhand drijfnat. Het is zover. De airco heeft het nu echt begeven. Ik vraag de buurman voor me het raampje iets verder open te schuiven. Achterin zitten geen ramen die open kunnen. Dat is al wat beter. Als de lucht maar blijft circuleren kun je heel wat warmte verdragen. Nu houdt het gordijntje de luchtstroom nog tegen. Het wappert alle kanten uit.

 

Het touwtje dat al heel lang onderin mijn rugzak zit komt nu goed van pas.Ik buig voorover, trek het gordijntje naar me toe, en zet het met een marlesteek tegen het plafond aan vast waar nog een stuk gordijnrail nutteloos hangt te wezen.Mijn buurvrouw kijkt toe met een blik van: “Daar moet je blank voor zijn om zoiets te doen”.

 

Bij de wat grotere dorpen liggen grote blokken hout op de weg. Een effectieve manier om het snelverkeer af te remmen. Je moet er zigzaggend omheen. Ook veel roadblocks waar politiemannen wat bij te verdienen. Als de automobilisten niet wat schuiven kunnen deze mensen erg vervelend worden met hun controles. Want aan welke auto mankeert nou niets, hier?

 

We komen bij een grote controle. Aan de andere kant van de weg heeft zich inmiddels een lange file gevormd. Nu komt een grote truck met oplegger op onze weghelft ons tegemoet die pardoes iedereen voorbij rijdt. Dacht ik het niet: een Nigeriaan! Die mensen hebben echt overal lak aan. Nu onze bus er langs wil moet hij terug naar de andere baan. Maar die staat vol en beweegt nauwelijks. Mensen zijn boos, ze willen deze voordringer er niet zomaar tussen laten. Kortom, dit duurt eindeloos. Als hij eindelijk uit de weg is blijkt dat velen zijn voorbeeld hebben gevolgd. Zijn moeten zich er nu ook weer tussen wringen. Het duurt lang voordat we weer door kunnen rijden. De hitte van de bus is dan niet meer te harden. Maar niemand klaagt. Het is stil in de bus.

 

We zijn een dikke vier uur onderweg. Geen pauze voor de chauffeur. En ook niet voor mijn arme billen. Ik weet niet meer hoe ik moet zitten. Ik vraag aan mijn buurvrouw of we nog een keer stoppen onderweg. “Nog tien minuten” zegt ze geruststellend. Maar dat wordt dus nog drie kwartier. Eindelijk bereiken we Bohicon en mogen we er even uit. Wat doe ik met mijn waardevolle spullen? Ik voel er niets voor om het zware spul mee naar buiten te nemen. Ik waag het er maar op. Het is tenslotte de allerachterste rij. Ik ga naar buiten waar ik mijn lunchpakketje oppeuzel met een koude Cola die me van alle kanten wordt opgedrongen. Maar ik verlies het achtereind van de bus niet uit het oog. Dan maar in de brandende zon blijven, want de schaduw is hier ver weg. Bewegen doet me goed. Ik koop nog wat kleine banaantjes (erg lekker) als ik me tussen de verkoopsters een weg terug baan naar de bus. Die lust mijn buurvrouw ook. En dan zijn we weer “en route”.

 

Het laatste stuk weg zit vol met gaten. Totaal stuk gereden. Hier stemmen ze niet op de president, wordt me verteld. “Dat zal ook wel zo blijven, nu de man net weer herkozen is” denk ik. Maar het is wel een verkeersader van nationaal belang. Als je er met zo’n grote bus hard overheen vliegt heb je er minder last van. “Tous les trous, le chauffeur s’en fou, tandis qu’il y en a beaucoup.“ komt in me op. Ik word nog poëtisch.

 

Naast me is het hele rijtje passagiers op de achterbank ingedommeld. Alle hoofden gaan synchroon van links naar rechts met de bewegingen van de bus. Een grappig gezicht. De peuter op de bank voor me houdt het nu niet langer vol en begint te blèren. Niet vreemd na 6 uur stilzitten op de zweterige schoot van mamma, die haar met een flesje Fanta toch weer stil krijgt.

 

Buiten neemt het aantal motorfietsjes toe, met hele families er op, kind op de tank, peuter tussen papa en mama in en baby op de rug bij mama, al slingerend tussen de gaten en de auto’s. Ook het aantal benzine stalletjes neemt toe, en dat betekent dat we er nu bijna zijn.

 

Na zeven uur rijden stap ik uit bij Abomey Calavi, de voorstad van Cotonou waar ik dertig jaar geleden werkte, waar iemand klaar staat om me op te pikken. Mijn koffer staat al naast de bus. Dat gaat efficiënt.

 

Eindelijk weer frisse lucht. Hoewel, een dikke 33 graden en heel vochtig. Ik ben drijfnat. Nu mag ik me even wat opfrissen en even wat rusten. En dan het vliegtuig terug naar huis, met een verse vleug Afrika onder mijn huid. Die spoelt er niet af met het water waarmee ik me was.

 

C’est l’Afrique.